De bepaling van de inwendige blootstelling tijdens en na een incident met gevaarlijke stoffen is cruciaal voor het bepalen van het risico voor de volksgezondheid en voor beslissingen over medische behandeling van slachtoffers. De uitkomsten kunnen vaak ook gebruikt worden in gezondheidsonderzoek.

Stoffen blijven vaak langer in het lichaam aanwezig dan in de lucht op de incidentlocatie. Daarom heeft het afnemen van lichaamsmaterialen nog zin, ook als in de omgeving weinig meer is te meten. Andere redenen om biomonitoring te overwegen zijn: de inwendige blootstelling is een optelsom van blootstelling via verschillende routes en uit verschillende bronnen, dus met name geschikt in complexe blootstellingsituaties. Ook het leggen van een verband tussen blootstelling en gezondheidseffecten is vaak beter uitvoerbaar op grond van een inwendige blootstellingsmaat.

Bij incidenten wordt vaak achteraf de vraag gesteld: hadden we bij dit chemische incident niet biomonitoring toe kunnen passen? De beslissing om biomonitoring toe te passen moet kort na het incident en soms al tijdens het incident worden genomen. In gevallen dat biomonitoring is toegepast gaat het vaak om zeer persistente biomarkers zoals eiwitadducten of metabolieten met een zeer lange halfwaardetijd. In zeldzame gevallen werden lichaamsmaterialen binnen een paar uur na blootstelling verzameld. Uit literatuuronderzoek komt naar voren dat het lastig is snel een afweging te maken over het nut van biomonitoring in een bepaalde situatie. Als de beslissing is genomen, zijn er nog een aantal organisatorische en technische hordes die moeten worden genomen.

Op dit moment is de GGD-richtlijn medische milieukunde “Biomonitoring bij kleinschalige (chemische) incidenten” in ontwikkeling. Om snel een gewogen oordeel over de inzet van biomonitoring te kunnen komen is door het RIVM in samenwerking met het UMC St Radboud een beslisschema ontwikkeld (J. Exposure Sci Environ Epidemiol, advance online publication; doi: 10.1038/jes.2010.4).

In het programma zal de richtlijn biomonitoring en het beslisschema worden toegelicht. Ook zal geschetst worden hoe biomonitoring na een incident organisatorisch en technisch uitgevoerd zou kunnen worden. Hierbij wordt stilgestaan bij de beschikbaarheid van informatie over specifieke biomarkers en de afstemming tussen de gezondheidskundig adviseur gevaarlijke stoffen (GAGS binnen de rampenorganisatie) en de bedrijfsarts of arbeidshygiënist (als er een bedrijf betrokken is). Deze afstemming gaat dan vooral over een uit te voeren biomonitoring studie onder hulpverleners en werknemers.

Programma: klik hier

Presentatie spreker 1: klik hier

Presentatie spreker 2: klik hier

Presentatie spreker 3: klik hier

Presentatie spreker 4: klik hier

Presentatie spreker 5: klik hier

Verslag in TtA: klik hier