Er is een grote verscheidenheid aan inhaleerbare allergenen bekend waaraan werknemers op de werkplek kunnen worden blootgesteld. Het gaat zowel om (laagmoleculaire) ‘chemische’ allergenen, als om (hoogmoleculaire) allergenen van biologische oorsprong. De Leidraad inhalatie allergenen bevat een niet-limitatieve lijst van beroepsallergenen waarop rond de 400 stoffen staan.
Inhaleerbare allergenen zijn verantwoordelijk voor een relatief hoge ziektelast onder werknemers, als gevolg van o.m. allergische rhinitis en allergisch astma. Voor werkgerelateerd astma wordt geschat dat jaarlijks ongeveer 8.000 nieuwe gevallen optreden (Volksgezondheidcompas).
Omdat voor inhaleerbare allergenen in de meeste gevallen geen veilige drempelwaarde kan worden vastgesteld waaronder het risico op sensibilisatie afwezig is, worden grenswaarden in Nederland bepaald op basis van een risicobenadering. Dit houdt tevens in, dat de blootstelling zo veel mogelijk geminimaliseerd moet worden, bij voorkeur door het treffen van maatregelen aan de bron.
Een sector waarin relatief veel inhaleerbare allergenen voorkomen is de voedingsindustrie, waaronder de diervoedingsindustrie. In deze sector worden veel eiwitten toegevoegd die potentieel allergeen zijn (complexe mengsels).Tijdens dit middagsymposium focussen we daarom specifiek op allergisch astma in relatie tot blootstelling in de (dier)voedingsindustrie. De aanleiding voor dit onderwerp betreft zowel casuïstiek die binnen de expertgroep New and Emerging Risks of Chemicals (NERCs) werd besproken, alsook de tegemoetkoming in het kader van het Lexces voor werkers met allergisch astma.